kort verhaal

Als de zee

Door Anouk Bosch | beeld: Pim van Huisseling
18 november 2023

‘Wat doe jij hier?’

Dit zeg ik tegen de ezel die hier plotseling voor me staat. Ik heb dagenlang moeten lopen om de top van deze berg te bereiken. Door groene weides, glinsterend en glad van de dauw. Ik heb over de smalle en verraderlijke paden tussen de naaldbomen gewandeld. Ik ben door ijskoude stroompjes gewaad. Ik heb gestrompeld over de dorre hoogvlakte, de zon brandend op mijn hoofd. Ik heb de wind, de regen en de rotsen vervloekt. En nu heb ik eindelijk op eigen kracht deze top bereikt. Om uitgerekend hém hier tegen te komen.

Vijf maanden geleden had ik hem – onmiskenbaar deze ezel – in een dorp honderden kilometers verderop ontmoet. Een ezel met een zwarte snuit, witte pluimoren en één blauw oog. Ik had het nooit eerder gezien, een ezel met een maanoog. Hij stond op de hoek van een pleintje waar het krioelde van de mensen, de markt werd afgebroken. Naast hem stond een oudere vrouw die zijn hals aaide en hem zachtjes in zijn oor fluisterde. Ze was behangen met grote sieraden en dronk een kop thee waarvan ik de kruiden op een afstand kon ruiken. Ik nam aan dat zij de eigenaresse van deze ezel was. De ezel leek me goed verzorgd. Hij had weliswaar een wat doorgezakte rug en beginnende grijze haren op zijn neus, maar zijn vacht glansde gezond en zijn ogen stonden helder. Ik had in mijn rugzak nog een appel waar ik al dagen geen trek in had. Ik vroeg de vrouw – hakkelend, want ik sprak de taal niet goed – of haar ezel trek zou hebben in een appeltje. Ze lachte verbaasd maar vriendelijk en als ik haar goed begreep, antwoordde ze: ‘Dit is mijn ezel niet.’

Het blauwe maanoog van de ezel staarde verlangend naar de appel die ik vasthield. Ik strekte mijn hand uit. Hij hapte voorzichtig toe en ik voelde hoe zijn zachte lippen langs de plooien van mijn handpalm streken. Ik aaide zijn fluwelen neus terwijl hij kauwde.

Een week later kwam de ezel opnieuw op mijn pad. Het had gemiezerd op zo’n manier dat je  doorweekt raakt, de ochtend was benauwd en klam. Ik was gestrand in een piepklein bergdorpje. Eén winkelstraat, vijftig huisjes verspreid langs een hellend pad. Mijn regenjas plakte tegen mijn huid en omdat ik geen grootse plannen voor de dag had, verruilde ik mijn bergschoenen voor teenslippers. De koele regen en plassen voelden aangenaam aan mijn gezwollen tenen en open blaren. Ik slofte door het verlaten straatje en zag mezelf in een winkelruit. Ik moest lachen om de treurigheid van mijn eigen spiegelbeeld. Een verwelkte bloem, de bladeren zwaar, slap en verschrompeld. Alsof de zwaartekracht harder aan mij trok dan aan de rest van de wereld. Ik kon niet anders dan er de lol van inzien. Als ik niet zou lachen dan zou ik neervallen.

Ik liep de hoek om en daar stond de ezel. Hij was door- en doornat. Zijn dikke vacht droop van de regen, vanaf zijn ingevallen flanken verzamelde het water zich in steeds dikkere stroompjes naar beneden. We keken elkaar aan en ik vroeg me af of het medelijden wederzijds was. Ik zei: ‘Hee stumper.’

Ik was verrast dat te ontdekken. Om eraan herinnerd te worden dat iets wat hard is, ook zacht kan worden

En hij zei niets. Ik wist niet of dat goedbedoeld van hem was, of gewoon zijn karakter. Maar ik wist wel dat hij toch niks had kunnen zeggen om de situatie beter of slechter te maken. Ik begeleidde hem naar een afdakje. Met het handdoekje uit mijn tas droogde ik mijn voeten, mijn haren en zijn kop. Achteraf leerde ik pas dat ook ezels liever droge voeten hebben. Hun hoeven worden zacht en teer van water, zoals mensennagels dat worden van een lang bad. Ik was verrast dat te ontdekken. Om eraan herinnerd te worden dat iets wat hard is, ook zacht kan worden. Ik wou dat de ezel me dat verteld had.

Toen ik de ezel een paar dagen later voor de derde maal tegenkwam, dit keer bij een picknicktafel in een groene vallei, besloot ik dat we maar samen moesten wandelen. ‘Het kan zo niet langer’, zei ik grappend tegen hem. ‘Anders blijven we elkaar toch maar tegen het lijf lopen, en dat wordt zo langzamerhand nogal ongemakkelijk.’ De ezel zei nog steeds niets, maar in de dagen die kwamen leek hij te genieten van mijn gezelschap. We aten samen, sliepen samen en als ik mijn armen opende, drukte hij zijn kop tegen mijn borst. Als ik langzaam liep gaf hij me soms plagerig een duwtje in mijn rug. Altijd voorzichtig, nooit te hard. Een tikje van zijn kop tussen mijn schouderbladen, dat was genoeg. Mijn lichaam voelde daarna lichter, mijn benen sterker.

Dagen werden weken en weken werden maanden. In het voorbijgaan kwamen we allerlei mensen en dieren tegen, en er was niemand die vermoedde dat de ezel en ik deze tocht ooit los van elkaar waren begonnen. Een man complimenteerde ons dat we zo’n mooi paar waren, zo goed naar elkaar luisterden. Een husky verzekerde me dat ezels net zo trouw zijn als honden, en ik geloofde hem. In mijn hoofd begon ik hem mijn ezel te noemen. Als de dag zwaar was geweest, verstopte ik me ’s avonds in de warme geur van zijn vacht. Een ritueel dat voorzichtig begon, maar algauw vanzelfsprekend werd. Uiteindelijk begroef ik me ook in die haren op de lichte dagen, en alle dagen die ertussenin zaten.

Het werd mistig. We liepen ongeveer vier maanden samen, mijn ezel en ik. De dagen werden korter en als de zon opkwam, moest die haar best doen om ons door de sluier van wolken te bereiken. Op zo’n nevelige ochtend doemde zij op. Ik dacht al dat ik voetstappen hoorde, maar de mist wist me vaker te desoriënteren. Ineens stond ze pal voor ons. Het was de vrouw die ik had aangezien voor de eigenaresse van mijn ezel, die middag op het plein. Ik weet niet waarom, maar ik schrok toen ik haar zag. Alsof ze me iets onaangenaams te vertellen had. Tegelijkertijd probeerde ik dat gevoel zo snel mogelijk van me af te schudden, want de vrouw herkende ons en omhelsde me hartelijk, rinkelend met haar sieraden. Ze kuste mij twee keer op de wangen en aaide toen mijn ezel. Ze begroette hem met de naam Luno.

Ik keek haar vragend aan.

De vrouw wees veelbetekenend naar zijn blauwe maanoog.

Ik trok zachtjes zijn kop naar mijn borst. ‘Dus mijn ezel heet Luno?’

‘Dus het is jouw ezel?’ 

Het viel stil. Toen zei de vrouw: ‘Je beklimt bergen omdat je wil leren hoe je er zelf één kunt worden. Maar je bent nog geen berg. Je bent zoals de zee.’

Ik kon niet bedenken wat ik hierop terug moest zeggen.

‘Je bent onder de invloed van de maan. Hij trekt aan je, en hij duwt aan je. Een berg zou dat nooit toelaten.’

De vrouw gaf Luno een laatste kus en vervolgde daarna haar weg, verder de mist in. Net toen ik dacht dat ze verdwenen was, riep ze: ‘Geniet ervan zolang het vloed is.’ 

Ik wilde mezelf wijs maken dat ik haar verkeerd begrepen had. Ik beheerste de taal niet goed, dat moest het zijn. Of misschien was de vrouw gewoon vreemd en in de war. Ze sprak in raadsels, ze had vast te veel van haar sterke kruidenthee gedronken. Maar toch bleven haar woorden zich herhalen in mijn hoofd en mijn vingers woelden rusteloos door de korte stugge manen van mijn ezel, begeleid door het ritme van haar zinnen.

Ik weet niet of hij op een gegeven moment genoeg kreeg van het gepluk aan zijn haren. Of dat ik iets anders deed wat hem ging tegenstaan. Maar ik weet wel dat het niet lang daarna eb werd. Mijn ezel liep steeds vaker ver voor me uit en deed niet meer de moeite om te wachten.

Op een ochtend bleek hij zonder mij te zijn vertrokken. Tenminste, dat vermoedde ik. Ik riep zijn naam, maar hoorde alleen de echo’s van mijn eigen stem die tegen de bergwanden kaatste. Ik had geen zin meer om te wandelen. Een week lang bleef ik zitten onder de boom waar ik voor het laatst met Luno in slaap gevallen was. Ik dronk mijn waterfles langzaam leeg en liet hem weer vollopen onder de stortbuien. Ik at alleen nog maar appels en mueslirepen. Mijn voeten en lippen werden zo koud dat ze een blauwe waas kregen. Insecten, slakken en muizen kropen over mijn stijf geworden ledematen.

Hij staat hier alsof hij al dagen wacht. Genadeloos lief en zacht als altijd

Het was een woede die me wekte. Waarom? Waarom was hij verder gelopen? Ik kwam in beweging. Ik móést weer lopen. Niet vanwege mijn passie voor de bergen of omdat ik mijn tocht af wilde maken, maar vanwege de boosheid die me zoveel energie gaf dat ik geen raad meer met mijn lichaam wist. Ik voelde me knisperend, knetterend, verhit. Ik zocht naar de hoogste berg die ik kon vinden, en begon mijn tocht. Ik zette grotere stappen dan ik voorheen voor mogelijk had gehouden. Ik ploegde door het landschap omhoog zonder nog oog te hebben voor zijn duizelingwekkende schoonheid. Mijn handpalmen sleten tot bloedens toe kapot op de rotsen. Ik sliep korte nachten op gevaarlijk smalle plateaus, en klom verder nog voor de zon opkwam. Ik kon niet rusten tot ik boven zou zijn. 

Vandaag is het gelukt. Vandaag heb ik mijn vermoeide maar vastberaden lijf over de laatste richel geduwd. De top bereikt. En daar staat hij. De pluimoren, de paar grijze haren. Het maanoog. De fluwelen neus. Hij staat hier alsof hij al dagen wacht. Genadeloos lief en zacht als altijd. Wat doet hij hier? Alles wat witheet in me is, stolt tot een dikke stroperige massa.

‘Ik voel er niks bij dat ik je weer zie,’ zeg ik. De ezel beweegt zijn linkeroor en zegt niets. ‘Ik meen het,’ zeg ik. ‘Onze ontmoetingen kunnen me gestolen worden.’ Ik zou nu direct verder moeten lopen. Grote stappen, kin omhoog. Maar het lukt niet.

Ik steek mijn hand uit. De zachte lippen strijken zoekend langs mijn uitgestrekte vingers. Hij smakt. Daarna wendt hij zijn kop af van mijn hand en staart me ondoorgrondelijk aan met zijn blauwe oog. 

Hij staat daar nog terwijl ik met de afdaling begin. De wind waait met harde vlagen in mijn gezicht, om me heen is niets dan lucht. Ik zet mijn voeten schrap, hoor de kiezels om me heen vallen. Half om half verwacht ik dat de ezel me volgt. Het voelt alsof hij het aan me verplicht was om mee af te dalen, de diepte in. Maar ik hoor geen beweging achter me en ik weiger om over mijn schouder te kijken. Iets in me weet dat dat dit de laatste ontmoeting is. Ik zal er nooit achter komen of hij ook deze weg heeft genomen. Ik zal nooit weten of hij ook voor deze afdaling gekozen heeft.

Over de auteur

Anouk Bosch (1993) houdt van beelden schetsen met woorden, taal omzetten in beeld, en eigenlijk alles wat daartussen valt. Ze schrijft korte verhalen en persoonlijke essays voor literair platform Vuurland. Ook schrijft ze sinds een maand twee keer per week over wat ze tegenkomt op haar reis door Europa. In 2019 werd haar essay Eigenheimster – in samenwerking met Nieuwe Garde-mentor Basje Boer – gepubliceerd door De Internet Gids. Anouk mijmert graag en houdt van natuur, dieren, geschiedenis, chocola en koffie.

Over de illustrator

Pim van Huisseling maakt als autodidact kunstenaar analoge collages en keramiek. Zowel met haar collages als met haar keramiek oogst ze internationaal veel lof. Ze woont en werkt in Steyl, Limburg. Zie Pims Inta.

Lees meer uit de categorie kort verhaal

Korte verhalen: Bart Smout

Door Bart Smout

Superheldenfilm 1 De haas en de schildpad willen een nieuwe superheldenfilm maken. De haas wil een film maken over een haas die heel snel is. De schildpad wil een film maken over een schildpad die heel traag is. 2 Ze besluiten dat ieder zijn zin krijgt. Het wordt een actiefilm met een superheldenduo, haas en […]

ontwerp: Artur Schmal Studio / ontwikkeling WordPress: Daniël Philipsen