De Surrealist: Zo snel het gaat
Door Nathalie van Meurs | beeld: Kristel RozenbeekIk rook een sigaret. En nog één. Eén. Twee. Inhaleer. Rookringen, aanschouwelijkheden noem ik ze. Wonderbaarlijk, zo is het. Zij, ik. Een berg verfrommelde lakens in de hoek van de kamer waar ze zich een week geleden – bijna een week geleden – in wikkelde en me betichtte van verraad en complot met de hogere machten. Daarna smeet ze de koffie over de vloer en wat spullen in haar tas en vertrok ze, in meervoud.
En ik lag daar nog. De deur waaide dicht, het computerscherm sprong aan, kom hier zei het, kijk naar me.
Ik neem plaats in mijn bureaustoel, staar naar de aan-knop. Trust The Universe, schalt uit de speakers, schaaft allemaal net aan wat ik voor waar kan aannemen, Why 111 Is The Magic Number, Gamma Beats 80 Hertz For Vigilance. Het is ook – nadruk op ook – allemaal zo verdomde logisch.
Ik klap de laptop dicht en pak een aansteker, de plastic hoes met pin-upafbeelding is er half afgepeuterd, de randen gerafeld. Ik zie alleen een arm, en twee benen in visnetpanty en hotpants.
Eén theelicht, twee. Nog een sigaret. Inhaleer, blaas uit. Rookringen, causale gewaarwordingen noem ik ze; rook, ring, vervlieging. Miraculeus, zo is het. Hoe ze was toen we elkaar een jaar geleden ontmoetten. ‘Ik wil jou,’ zei ze toen ik haar nog een glas wijn aanbood. Ze zei het langzaam, fluisterde het onder de muziek door. ‘Ik wil hier zijn,’ zei ze drie dagen later, net zo langzaam, riep het over de kerkklokken heen, keilde de stomp van een kaars ergens achter in de kast omdat de lont niet meer brandde, en maakte het zich hier thuis.
Vier dagen, vijf. Zo lang is ze nu al weg, zo lang kan ik haar niet meer zien, en zo snel ben ik de vorm van haar gezicht vergeten. Toen ze er nog was kon ik haar uittekenen. Dat deed ik ook, urenlang, met potlood op een vel papier. Dan lag ze als een filmster op de bank, met licht gebogen benen en de rug van haar hand net zachtjes tegen haar wang om vervorming van haar contouren – eenvoudig, fijn, licht gerafeld bij de slapen – te voorkomen. Soms vroeg ze hoe mijn dag was, keek midden in mijn antwoord langs me heen en lachte naar iets wat ik niet kon zien, zei sorry en vroeg of ik al trek had.
Ergens tussen twee tellen in gaat een deurbel. Eerst die van een verdieping hoger, na geen gehoor krijg ik er zelf mee te maken; de intercom, een verwegstem, een druk op de knop. Ervoor-openstaan, wat kan ik anders dan me vereenzelvigen met een aaneengeregen zelfinstructie.
Rekening houden met onjuistheden biedt doorgaans een zachtere landing
Gehink en gestommel op de trap. ‘Ik ben er weer,’ zegt ze, schalt ze door de hal, dwars door de deur heen. De klink draait omlaag, er ontstaat een groter wordende kier. Het licht op de vloer verandert erdoor: een hemelpoort.
Zes tellen, zeven – misschien zijn het zeven-acht tellen, misschien acht-negen. Ik denk het erbij zodat het duidelijk is, in elk geval voor mij, dat ik me bewust ben van het belang van tijdmeting, en tegelijkertijd van hoe een ingecalculeerd moment zoals dit in de praktijk sneller kan gaan dan ik aanvankelijk werkbaar achtte. Rekening houden met onjuistheden biedt doorgaans een zachtere landing – en het staat daar. Een gestalte, een schaduw bijna, zo eentje als in een verhaal over naderend onheil. Arm omhoog, deurpost als ondersteuning.
Wat als ik nu, vol overgave, zou zeggen dat ik net leerde dat alles energie is en vooral buigzaam? Dat al het andere afleiding is? Nee. Impulsiviteit blijkt in de praktijk vaak beter als zelfstandig naamwoord. Daarom is er altijd tijd tekort, is niets ooit echt doordacht, slik ik wat woorden in, schraap ik mijn keel tot lettergruis.
Ze staat er nog, leunt. Er moet iets gebeuren, iets lineairs, of een manoeuvre die de tijdsbarrière omzeilt. Ik maak een heupbeweging, verzwik mijn enkel, voel de banden lichtjes scheuren. Het herinnert me eraan dat huid kan barsten als je er hard genoeg aan trekt – ja, ik heb het tegen haar, ja, dat is een verwijt. En die schaduw staat daar maar, dus ik knik: ‘Joe, loop maar door, hoor.’
Tien passen, elf. Schaduw ploft op de bank, strekt de benen, verlegt wat kussens, zucht. Net een mens is het, uit een herinnering waar ik al jaren niet aan denk en op een katerige dinsdagochtend mee wakker word. Dat ik dan ineens weer weet welke kleur haar en hoe het zat, een paar verstopte poriën op een wang zie, ze aanraak met een wijsvingertop, een wimper meeneem, spijt heb dat ik ’m niet plechtig met een wens en adem vlinderlicht laat wegdwarrelen.
Schaduws zucht omvat ruimte waarin rookringen verbuigen, woorden verstuiven, silhouetten van beeldspraak steeds lichter worden.
Ik voel mijn enkelbanden zeuren.
Ik wil haar aanraken, mijn armen om haar randen buigen tot zwaartekracht ze omlaag trekt – twaalf, dertien – ik wil mijn vingertoppen langs haar schijnsel glijden, een omtrek kerven in de ruimte eromheen – veertien, vijftien – daarlangs duiken met mijn hand om de hare, door de bank heen vallen, de vloer doorboren – zestien, zeventien – en landen waar de bodem verhardt. Dan slaan onze schedels tegen elkaar, maar blijven de slapen onaangeraakt – als alles kapot is blijft er altijd nog iets heel; een vallende ster is ook gewoon een meteoor die we verschillende betekenissen toekennen –, zitten we in kleermakerszit, harten naar elkaar toe gedraaid, kinnen omhoog. Ze telt even mee in decimalen – achttien-komma-een, achttien-komma-twee – ‘We moeten weer gaan,’ zegt ze dan terwijl we de lucht in staren, ‘voor we de wereld uit het oog verliezen, voor we geen houvast meer hebben.’ Voor ze verdwijnt, bedoelt ze. Voordat licht zelfs haar randen niet meer bereikt. Voor ik haar niet eens meer kan schetsen.
Mijn enkel klopt tegen mijn onderhuid.
Negentien, twintig. Nog een sigaret, de aansteker klikt, rookringen, banen, zij in het midden, ik cirkel eromheen.
Schemer daalt neer, kaarslicht was nu nutteloos geweest. Niets kan nog verlicht worden
Nog een zucht, dan een stem. Redenen en besluiten stijgen op vanuit de bank – het kan niet meer, dus/een vliegticket naar/grotere glazen om uit te drinken nodig – zweven als priemgetallen in de lucht, blijven daar hangen voor ze aan scherven vallen en ik besef dat mijn rekenmachine ontoereikend is, geen potlood snel genoeg om ze op papier te vangen.
Achttien-komma-drie, achttien-komma-vier. Een haperende oogopslag. Een afgebroken ruimtereis. Een parachuteloze aardelanding. Een zuchtloze stilte. Ik zak terug in mijn stoel, grijp de leuningen vast. Schemer daalt neer, kaarslicht was nu nutteloos geweest. Niets kan nog verlicht worden.
Mijn been tintelt.
Schaduw krult zich op, slaat haar armen om haar benen, vingers in elkaar geregen – zo zat ze nooit, behalve toen met de lakens om haar heen. Ik hoor haar hart van licht naar donker – eenentwintig, tweeëntwintig – van minder licht naar minder donker – drieëntwintig, vierentwintig – van klank tot onhoorbaarheid – honderdnegen, honderdtien – tot gelaten verstomming tot––
Over de auteur
Nathalie van Meurs is freelance copywriter en vertaler. In haar werk ligt de focus op de menselijke – en dus magische – zoektocht naar thuis, de betekenis en consequenties van alledaagse details, en het blootleggen van het afwijkende. Alles, of het nu ‘is’ of ‘lijkt’, is van belang – zolang je altijd alert bent. Momenteel schrijft zij aan haar debuutroman.
Over de illustrator
Kristel Rozenbeek (1974) houdt van het ongewone in gewone situaties en probeert dit in beeld te vangen. De liefde voor fotografie is ooit in het donker van de doka ontstaan; het is steeds weer magisch om te zien hoe op het fotopapier een afbeelding komt bovendrijven, alsof de foto altijd al ergens in het papier besloten lag. Voor meer van haar werk zie @zusterkiekfijn.
Lees meer van Nathalie van Meurs
Vers in de Etalage
Door Nathalie van Meursdaar rinkelt een dromenvanger dwars door je slaap je stokademt zweet de wars geworden dagen uit morgen weer een ziekbed zo’n zelfde ochtend middag avond dagen verstrijken onhoorbaar de passen van wijzers de nachten zijn het die je grijpen je gillen ontdempen sussend en donker je slaap brengen lieflijk bijna, het vel een zwachtel die […]
Lees meer uit de categorie De Surrealist kort verhaal themamaand
De toerist: bezienswaardigheden
Door Annemarie van der Meulenwalvisjagers hadden geen laarzen aan als ze de fabriek niet hadden gesloopt hadden we nu een goudmijn op são miguel het zou barsten van de bussen met franse, duitse en spaanse toeristen hoe moeten we nu nog een museum maken? kerk waarom de deuren zo groot als de mensen zo klein […]