De Surrealist kort verhaal themamaand

De Surrealist: Dagpauwoog

Door Gert-Jan Meyntjens | beeld: Tota de Heer
20 mei 2023

Ab initio. Het was veel te vroeg toen ik wakker werd. En dat op zo’n belangrijke dag. Ik wriemelde, woelde, maar kon de slaap niet meer vatten. Naast mij lag de jongste als een molshoop met haar billen in de lucht.

Ik stond op, ging naar de badkamer en keek in de spiegel. Vaststelling: mijn gezicht leek wat vermoeid, vertoonde prille tekens van veroudering – een rimpel die wat dieper was geworden, een nieuwe pigmentvlek – maar was al bij al niet onaardig, a contrario, en ik vroeg me af of ik mijn haar zo meteen warrig dan wel netjes in de plooi zou dragen.

Op mijn schouderbladen zag ik dat de uitslag die sinds enkele dagen was komen opzetten was toegenomen. De rode vlekken hadden zich inmiddels verspreid over de hele bovenkant van mijn rug. Bovendien jeukten ze verschrikkelijk. In mijn hoofd weerklonk de stem van mijn vrouw, niet krabben, zou ze zeggen, waarna ik terstond zou overgaan tot datgene wat ze mij gebood niet te doen.

In de douche hernam ik het riedeltje.

Neen, edelachtbare, het kon onmogelijk zijn dat mijn cliënt dit en mijn cliënt dat. Evenmin kon hij geweten hebben dat zus en zo. Inderdaad, geachte juryleden, met die arme moeder van hem, die hij tot haar laatste snik heeft verschoond, gevoederd en verzorgd. Neen, dat kon simpelweg niet bestaan. En daarom, edelachtbare, vragen wij, niet voor de eerste maar wel voor de laatste keer, niets minder dan de vrijspraak.

Dan zoek je het zelf maar uit, had de oude vrouw gezegd, en ze gaf mijn vrouw een klap op het hoofd met haar wandelstok

Niet slecht, dacht ik bij mezelf. En mijn haar, besloot ik meteen daarna, moest in de plooi. Dan kon ik het tijdens mijn uiteenzetting in de war gooien. Lekker theatraal. Esse est percipi, nietwaar?

In de woonkamer maakte ik een kop koffie en zette ik de radio aan. Horen of de zaak werd opgepikt. Nieuwsberichten over een hongersnood hier en een politiek relletje daar. Niets daarentegen over het proces. Vreemd. In een volgend item hoorde ik hoe mijn vrouw werd geïnterviewd. 

Ik spitste mijn oren.

Mijn vrouw vertelde over een wandeling in haar geboortestad. Ze liep langs de rivier op een plek zonder balustrade. Ze zag iets blinken in het water, ging kijken, gleed uit en viel naar beneden. Ze kon zich vastgrijpen aan enkele stenen zodat ze niet met lijf en leden in het koude water belandde, maar het lukte haar niet zich op te hijsen. Een oma liep voorbij en vroeg wat het probleem was. Mijn vrouw zei dat ze op zoek naar een blinkend object in de rivier was gevallen. De oma vroeg of mijn vrouw het object gevonden had. Mijn vrouw vroeg waarom de oma dat vroeg. Enkel zo kan ik je helpen, zei de oude vrouw. Mijn vrouw keek opnieuw in het rond. Ze zag verroeste blikjes en het karkas van een vogel, maar geen schitterende kostbaarheden. Ze richtte het woord weer tot de oma en zei dat ze niets had kunnen vinden. Dan zoek je het zelf maar uit, had de oude vrouw gezegd, en ze gaf mijn vrouw een klap op het hoofd met haar wandelstok.

De radiopresentatrice zei dat dit best een aardige anekdote was, maar dat ze niet helemaal begreep waar mijn vrouw naartoe wou. Kon ze misschien iets verduidelijken? 

Mijn vrouw zei van niet.

Ik zal je helpen, zei de presentatrice. Jij bent jij, dat staat vast. Akkoord? 

Daarmee kon mijn vrouw akkoord gaan. 

Dat je jezelf in jouw geboortestad bevindt is niet vreemd. Daar liggen jouw wortels, bewaar je jouw prilste herinneringen. In dromen hebben we de neiging naar dergelijke plekken terug te keren. Maar dan wordt het interessanter, zei de presentatrice. Je beschrijft hoe je uitglijdt en in een rivier terecht komt. Met andere woorden, je belandt van het vertrouwde vasteland in een koude en heel wat minder vertrouwde stroom. Ik maak hieruit op dat je in je echte leven ook een sprong in het onbekende hebt gemaakt. Kan dat kloppen? 

Ik hoorde mijn vrouw opnieuw met haar instemmen. 

En met welk doel in het achterhoofd, zei de presentatrice, voor een blinkend object dat achteraf helemaal niet zo blinkend bleek te zijn. Erger nog, je bent omringd door verroeste blikjes en een vogelkarkas. Op de koop toe krijg je een klap op je hoofd wanneer je om hulp vraagt. Klinkt dat bekend in de oren? 

Dergelijke schurken gingen ervan uit dat je naar hun pijpen zou dansen als een afgericht circusaapje. Maar dan kenden ze mij nog niet

Mijn vrouw stemde weer in. 

Mag ik iets vragen, vroeg de presentatrice, en zonder het antwoord af te wachten zei ze, ben jij getrouwd, Cynthia? 

Ik schakelde de radio uit, wat een onzin.

Ik keek op mijn telefoon. Drie gemiste oproepen. Altijd hetzelfde liedje. Dergelijke schurken gingen ervan uit dat je naar hun pijpen zou dansen als een afgericht circusaapje. Maar dan kenden ze mij nog niet.

Opnieuw kwam die vervelende jeuk me lastigvallen, dit keer zelfs uitzwermend naar mijn borstkas en bovenarmen. Verrassend toch, hoezeer een lichamelijk ongemak, hoe schijnbaar banaal ook, je van de wijs kon brengen. Ergo, in een poging mijn helderheid te herwinnen, besloot ik een luchtje te scheppen in de tuin.

Terwijl ik in de frisse ochtendlucht van mijn koffie slurpte, in gedachten nogmaals redevoerend voor juryleden die zonder uitzondering aan mijn lippen zouden hangen, werd mijn aandacht getrokken door een verwaarloosde en door brandnetels overwoekerde hoek van onze tuin.

Toen ik dichterbij kwam zag ik op de brandnetelbladeren en -stelen wel honderden rupsen. Ze waren zwart en droegen lange, vervaarlijk uitziende stekels op hun ruggen. Hun bizarre lijven moeizaam maar toch lenig op de verschillende onderdelen van de brandnetels manoeuvrerend, zochten ze gulzig naar onaangevreten groen.

Ik stond naar dit schouwspel te kijken toen er plots op mijn schouder werd getikt.

Ik draaide me om en keek in de ogen van een cliënt die ik ooit had verdedigd.

Wist je dat de gemiddelde rups het nooit haalt, zei hij.

Excuseer, zei ik.

De gemiddelde rups, zei hij opnieuw, dat die het nooit haalt.

Ik herinnerde me dat de man professor in de biologie was geweest. Hij had geprobeerd zijn vrouw om het leven te brengen door giftige paddenstoelen aan haar eten toe te voegen, maar zijn plan was niet geslaagd, althans niet volledig. De details wist ik niet meer, maar het kwam erop neer dat zijn vrouw – ik zag haar nog zo voor me in de rechtszaal, zittend in een rolstoel, met de verbeten gelaatsuitdrukking die ze aan ’s mans moordpoging had overgehouden – vastbesloten was geweest om haar echtgenoot kaal te plukken.

De professor ging verder: de meeste rupsen komen om van de honger of drogen uit in de zon. Andere worden opgegeten door vogels, muizen of, wat erger is, door larven van andere insecten die zich in hun rupsenlijven hebben genesteld. Beeld je maar eens in, zei hij, van binnenuit verteerd worden door parasieten die geen andere bestemming kennen dan zich een weg te boren door je organen, je zenuwstelsel en de lagen van je huid, er zijn betere manieren om te sterven denkbaar, toch? Edoch, zei de professor, edoch, niet getreurd. De meeste rupsen komen dan wel spoedig aan hun einde, er zijn natuurlijk uitzonderingen. Bij de dagpauwoog, de vlinder waarvan we hier de rupsen aan het werk zien, is het bijvoorbeeld zo dat ongeveer een op de honderd rupsen het uiteindelijk tot vlinder schopt.

Een op de honderd, dacht ik bij mezelf.

Ik weet het, zei de professor alsof hij mijn gedachten kon lezen, één op honderd is niet veel, maar toch.

Het gebeurde in een flits en ik viel op de grond, het laatste wat ik zag was een oranjerode gloed

De professor knipoogde.

Toen sloeg de jeuk weer toe. Via de kraag van mijn hemd probeerde ik mezelf met mijn nagels te krabben. Het baatte niet.

Zal ik het overnemen? vroeg de professor.

Ik zei van niet en repte me naar binnen.

In de woonkamer keek ik op de wandklok. Bijna tijd om te vertrekken. Ik hield nog even halt voor de spiegel. Haar in de plooi was de juiste keuze geweest. En op dat moment drong de zware stilte van ons huis tot me door.

Ik ging kijken in de kamer van mijn oudste dochter. Niemand te zien. Vervolgens bij de jongste. Niemand.

Raar.

Plots hoorde ik een geluid in onze kamer.

Ik liep de trap op, opende de deur en bij het betreden van de slaapkamer was het alsof ik een klap in het gezicht kreeg, of neen, misschien niet echt een klap, al zeker geen vuistslag, het voelde eerder alsof een scherp blad papier met een bliksemsnelle, precieze beweging door mijn gelaat en ogen werd gehaald. Het gebeurde in een flits en ik viel op de grond, het laatste wat ik zag was een oranjerode gloed, een roze oog dat me aankeek totdat er zich in de zwarte iris twee lippen vertoonden, een vrouwenmond die uitbarstte in een razendsnel spreken waarvan ik niet wist of het tot mij gericht was en dat ik niet kon volgen behalve toen er werd gepreveld 

omdatienietweetwatliefdeis
omdatienietweetwatliefdeis
omdatienietweetwatliefdeis

Daarna werd het donker.

Toen ik weer bij zinnen kwam, riep ik de naam van mijn vrouw. Tevergeefs. Nog een keer. Niets. Mijn telefoon ging, ik nam niet op. Ik liet me vallen in het onopgemaakte bed, gooide de deken over me heen en wachtte. Toen was het er weer, de jeuk op mijn armen, rug en borstkas. Erger dan voorheen begon het zich over mijn hele lichaam te verspreiden, alsof drommen kleine kaken zich stelselmatig een weg naar buiten beten.

 

Over de auteur

Gert-Jan Meyntjens (1989) heeft een vrouw en twee jonge dochters. Hij geeft Frans op een middelbare school in Antwerpen. Eerder werkte hij (in chronologische volgorde) als arbeider in een stenenfabriek, verzorger in een rusthuis, tuinier op een begraafplaats, suppoost in een openluchtmuseum en verantwoordelijke in een vluchtelingencentrum. In 2018 behaalde hij een doctoraat in de Letterkunde aan KU Leuven.

Over de illustrator

Tota de Heer is een illustrator die je met haar werk mee wilt nemen in de wereld van de ander. Met verhalend en gevarieerd beeld wordt er een raam gecreëerd waardoor je naar binnen mag kijken. Meer van haar werk is te vinden op haar site: totadeheer.com.

Lees meer uit de categorie De Surrealist kort verhaal themamaand

De Toerist: Geen applaus

Door Vincent Cardinaal

Op een winterochtend had ik een afspraak met een boeddhistische monnik. Tijdens mijn verblijf in een kliniek was ik in aanraking gekomen met het principe van bodhichitta, een levenswijze die een onvoorwaardelijke, onbaatzuchtige liefde voor jezelf en naasten voorstaat. Na wat zoekwerk vond ik een Tibetaans centrum in Rotterdam. Die verwezen me naar een meneer. […]

ontwerp: Artur Schmal Studio / ontwikkeling WordPress: Daniël Philipsen