Zeer Korte Verhalen
Door Joubert Pignon | beeld: Saskia JanssenAanstaande zondag, 19 november 2017, houdt Rotterdams literair podium Frontaal een speciale Optimist-editie, met als grote gast niemand minder dan Joubert Pignon! Om u alvast een beetje lekker te maken, schreef Pignon speciaal voor ons vier zeer korte verhalen.
Lees en geniet (tekst begint na de afbeelding)!
Clownsneus
Ineens herinnerde ik me een grap. Meer dan twintig jaar geleden voerde ik hem uit, maar ik dacht al zeker meer dan achttien jaar niet aan de grap. Een specifieke aanleiding waarom ik nu ineens, gewoon over straat lopend en briefjes op de ruiten van winkels lezend, aan de grap moest denken was er niet.
De herinnering knalde in mijn hoofd als een bitterbal die te lang in de frituurpan zat.
Een slechte metafoor natuurlijk: in deze metafoor is mijn hoofd de bitterbal en knalt de vulling van de bitterbal, de herinnering, door mijn schedel en als dat gebeurt ben ik waarschijnlijk dood. Maar ik ben niet dood, ik leef.
Ik deel de herinnering maar gewoon:
Ik ben een jaar of zeventien en ik heb een nieuwe hobby: het fotograferen van vrienden terwijl ze een clownsneus op hebben. De clownsneus ligt bij mij thuis, als vrienden op bezoek komen moeten ze hem op zetten en dan maak ik een foto.
Het digitale tijdperk staat voor de deur maar is nog niet aangebroken.
Van de inmiddels aanhoudende geruchten dat Jan Marijnissen een hermafrodiet is, is ook nog geen sprake.
De foto’s zijn ontwikkeld en ik bekijk ze. Ik kies de foto van een vriend uit, plak de foto op een papier, schrijf boven de foto ‘Vermist’ en onder de foto ‘Heeft u mij gezien? Neem dan contact op met [het telefoonnummer van de vriend]’. Bij de copyrette laat ik het geheel vergroten en dertig keer kopiëren, in zwart-wit. Een grap is leuk maar hij moet niet te veel kosten. ’s Nachts plak ik de kopietjes op bushokjes en lantaarnpalen. Ik heb een schaar en een dikke rol doorzichtig plakband mee. Ik plak de kopietjes goed vast. De wind jankt als een berin.
De volgende ochtend staat mijn vriend bij de bushalte te wachten. Hij moet naar school. Een vrouw kijkt naar een kopietje dat op het bushokje is geplakt, dan naar mijn vriend, weer naar het kopietje en weer naar hem. ‘Jij bent het,’ zegt ze.
Mijn vriend kijkt langs haar heen, ziet het kopietje hangen, loopt er naar toe en probeert het los te trekken. Ik heb veel plakband gebruikt. Na een paar pogingen lukt het hem toch. De prop die hij van het kopietje maakt, gooit hij in de prullenbak.
Hij loopt door de stad terwijl mensen op hem wijzen. Als hij ergens een kopietje op geplakt ziet, trekt hij het los. In alle opwinding vergeet hij zich ziek te melden voor school.
Later zal hij me, geheel tegen mijn verwachting in, vertellen dat hij het geen leuke grap vond.
Inmiddels zijn we al jaren geen vrienden meer. Tegenwoordig ga ik bijna alleen nog maar met vrouwen om, maar meestal ben ik alleen. Ik loop over straat en lees briefjes die op winkelruiten zijn geplakt. De vriend met de clownsneus schijnt zich vorig jaar tot de Islam te hebben bekeerd.
Het levende wezen
Een vrouw is kennelijk zo trots op het levende wezen dat eerder dit jaar uit haar vagina kwam dat ze het overal mee naar toe neemt. Ze vervoert het levende wezen in een speciaal karretje dat ze voortduwt over straat. Als mensen in het karretje kijken om het levende wezen te kunnen zien, zegt de vrouw: ‘Kwam uit mijn vagina!’ en dan wijst ze op het levende wezen.
Ik ken de vrouw ergens van, waarvan weet ik niet meer precies. Ik ben inmiddels achtendertig, ik heb veel mensen ontmoet en er maar een paar onthouden. Ik kom de vrouw tegen op straat, ik ben onderweg naar het station om daar een trein te nemen naar het huis van een jonge schrijfster. De jonge schrijfster heeft sinds kort twee jonge katten. Ik ben de peetvader van de katten. Als de jonge schrijfster of haar vriend iets overkomt, heb ik ineens twee katten. Ik hoop dat zij en haar vriend eeuwig blijven leven. De jonge schrijfster heeft me regelmatig geschreven dat ik een slechte peetvader ben omdat ik de katten nog steeds niet bekeken heb. Vandaag is het dan zover, ik ga de katten bekijken. Ik besta voor vijftig procent uit schaamte en voor veertig procent uit schuldgevoel.
De vrouw noemt mijn naam als ik haar passeer. Ik kijk haar aan en probeer te bedenken waar ik haar ook al weer van ken. Ze wijst in het karretje en zegt: ‘Kwam uit mijn vagina!’
Ik kijk in het karretje. Het levende wezen slaapt.
Het enige wat uit mij komt, is poep. Ik besta voor tien procent uit poep. Als ik mijn poep in een speciaal karretje over straat zou vervoeren, denk ik dat mijn poep snel zou uitdrogen. Of worden er in winkels misschien speciale sprays verkocht om poep vochtig te houden?
Maar dit zeg ik natuurlijk niet tegen de vrouw. In het echt probeer ik me altijd sympathieker voor te doen dan ik in werkelijkheid ben. Daarom vraag ik de vrouw of ze nu haar lesje heeft geleerd.
Ramen mits aanwezig
Bezweet zit ik in de coupé. Ik heb me niet gehaast en niet hoeven rennen, ik rook en drink en eet alleen nog maar bitterballen en ben daardoor in een minder goede fysieke conditie dan ik in theorie zou kunnen zijn. Druppels vallen van mijn gezicht op mijn broek en ik hoor een vrouw verderop in de coupé in haar telefoon zeggen: ‘Als Frank stopt met huilen, kunnen jullie gaan.’
Vroeger had ik dit soort zinnen opgeschreven om er later in een verhaal iets mee te doen maar sinds ik gestopt ben met schrijven, schrijf ik zulke zinnen niet meer op. Ik kijk alleen nog maar uit ramen, mits ze aanwezig zijn uiteraard. Door het raam van de trein zie ik een jogger op een gesloten hek afrennen. Over een paar seconden zal hij het hek zien, zich moeten omdraaien en terug moeten rennen. Vol schaamte, als een vader die met zijn kinderen in zee speelt en bij het spelen zijn kunstgebit verliest en weet dat hij ooit zal moeten terugkeren naar de kust en dat vloeibaar voedsel de komende dagen de klok slaat. Ik buig voorover en veeg mijn voorhoofd af aan mijn knieën. De vrouw verderop in de coupé zegt nu in haar telefoon: ‘Vrouwen hebben nu eenmaal haren op hun gezicht, zei ik. Leg je erbij neer, zei ik.’ Ook deze zinnen schrijf ik niet op. Ik denk aan de bitterballen die ik vanavond ga maken, wanneer ik weer thuis ben, en dat mensen over mijn bitterballen zeggen dat ik ze moet gaan verkopen, dat ik dan zo enorm rijk kan worden dat het lijkt alsof alles gratis is.
Meer informatie over Frontaal? Klik hier.
Over de auteur
Joubert Pignon (1978) debuteerde in 2012 met 'Er gebeurde o.a. niets'. In 2014 won hij voor één van zijn verhalen de derde plaats bij de A.L. Snijdersprijs. In 2015 verscheen 'Huil maar, ik wens je uitstel' toe. Pignon schrijft regelmatig voor diverse literaire tijdschriften en is een graag geziene gast op voorleespodia als Lowlands en Crossing Border.
Over de illustrator
Saskia Janssen illustreert als freelancer onder de naam Studio Ski. In 2016 studeerde ze af aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht als illustrator. Haar fascinaties liggen bij het alledaagse. Inspiratie haalt ze bijvoorbeeld uit de treurigheid van decoratie en het ongemak op feesten en partijen. Naast het maken van deze portretjes voor het NK Poetry Slam heeft ze werk gemaakt voor o.a. Into The Great Wide Open, HKU, Trouw, De Dakhaas en de Optimist. Meer werk zien? Ga naar www.studioski.nl
Lees meer uit de categorie kort verhaal
De Nieuwe Lichting: Jared Meijer
Door Jared MeijerDe Optimist vroeg de nieuwe lichting afgestudeerden van schrijfopleidingen in Nederland en Vlaanderen om hun eindwerk in te sturen. In DE NIEUWE LICHTING presenteren wij fragmenten uit dat werk en stellen wij de schrijvers van de toekomst voor. De eerste die we aan u voorstellen van de nieuwe lichting 2020 is Jared Meijer. Hij studeerde af […]