Jij bent het
Door Emma Stomp | beeld: Martien BosMijn vrienden dachten dat het niet goed me ging omdat ik alleen nog maar trainingspakken droeg. Ze zeiden dat ik niet goed voor mezelf zorgde nu het uit was met Rolf, dat ik de vrouw weer in mezelf naar boven moest halen. Ik wilde helemaal niets in mezelf naar boven halen, ik wilde vooral in beweging blijven en daar hielp zo’n trainingspak best goed bij. Dat was dan ook precies wat ik die donderdagochtend aan het doen was: bewegen. Ik was bezig met mijn vierde blokje om toen ik de jongen zag. Hij had gemillimeterd haar en droeg een spijkerjas die om zijn dunne lichaam heen slobberde. Hij zag eruit alsof hij vaak in de problemen zat.
‘Jij bent het,’ zei hij toen we elkaar passeerden.
Ik keek om me heen om te zien of er nog andere voorbijgangers waren, andere mensen die hét misschien konden zijn, wat dit dan ook precies mocht betekenen, maar iedereen was binnen aan het schuilen voor de regen. Het miezerde en dat voelde alsof er voortdurend in je gezicht werd gespuugd.
‘Jij bent het,’ zei de jongen weer.
Er had nog nooit iemand tegen me gezegd dat ik het was; de meeste mensen richtten zich juist op mijn gebreken.
‘Oké,’ zei ik.
‘Ik heb overal gezocht,’ zei de jongen.
‘Waar dan precies?’ vroeg ik.
‘Gewoon, overal,’ de jongen haalde zijn schouders op.
Ondanks dat we in de regen stonden beviel de situatie me wel. Het gebeurt niet elke dag dat je een blokje om loopt en iemand iets in je ziet.
‘Ik zie het aan de manier waarop je loopt.’ De jongen leek erg zeker van zijn zaak. ‘Je weet waar je naartoe gaat.’
Feit was dat ik helemaal geen doel had, ik liep al een paar weken door mijn buurt in de hoop dat mijn hoofd een beetje leeg raakte. Het was een geruststellende gedachte dat ik er nog steeds doelbewust uitzag.
‘Ga met me mee.’
De jongen had een litteken op zijn rechterwang. Misschien was hij wel een gewelddadig type en had hij gevochten. Misschien had hij zelfs wel een strafblad. Dat zou nog eens wat zijn. Ik kende niemand met een strafblad.
‘Hoe heet je?’ vroeg ik.
‘Tom,’ zei de jongen.
Tom nam me mee naar het café bij de haven. Volgens hem had je daar een mooi uitzicht. Ik dacht aan Rolf, die zou waarschijnlijk zeggen dat dit typisch een actie voor mij was. Hij zei dat ik een leegte met me meedroeg die ik voortdurend moest opvullen. Dat ik daarom altijd onverantwoordelijke dingen deed. Tom trok zijn spijkerjas uit, daaronder droeg hij een vaal geworden T-shirt. Op zijn linkerarm had hij een tatoeage, iets Japans.
De Beatles zongen op de achtergrond over een meisje dat wegliep van huis. Ik moest denken aan die keer toen ik nog klein was en mijn vader me vertelde waar het liedje over ging. Dat ik toen niet kon stoppen met huilen omdat ik het zo’n droevige gedachte vond: ouders die niets fout hadden gedaan en dat hun dochter toch bij ze wegging.
De serveerster kwam onze bestellingen opnemen. Tom bestelde wodka jus voor ons allebei. Ik vroeg me af of we eruitzagen als een stelletje. Het liefste had ik me aan de serveerster vastgeklampt en gezegd dat we elkaar net op straat waren tegengekomen, dat dit soort dingen niet alleen in films gebeuren maar ik hield gewoon mijn mond. Je kunt niet alles met iedereen delen.
‘Daar ben je dan,’ zei Tom alsof ik zojuist was komen binnenlopen. Hij legde zijn hand op die van mij.
Ik wou dat hij me iets vertelde wat ik mee naar huis kon nemen. Iets over inbraken die hij had gepleegd, mensen met wie hij op de vuist was gegaan. Ik stelde me voor dat hij een pistool onder zijn bed bewaarde, gewoon voor de zekerheid, omdat er in het verleden dingen waren gebeurd waar hij liever niet meer over sprak. Maar Tom zei niets, hij dronk gewoon van zijn wodka jus en bleef me ondertussen aankijken.
Ik wist nog steeds bijna niets toen Tom me mee naar huis nam.
‘Hier woon ik dus,’ zei hij toen we in zijn woonkamer stonden. Ik had iets groters verwacht, iets met leren banken en grote ramen van waaruit je de hele stad kon overzien. Maar het was een hele gewone zolderkamer. In de hoek stond een aquarium. Tom stak zijn vinger in het water. ‘Ik hou van vissen,’ zei hij.
Ik knikte, ik kon niet echt meepraten over vissen.
We gingen op zijn bank zitten. Tom pakte mijn hand vast en vertelde dat er inktvissen waren die konden vliegen, dat ze dat deden om hun vijanden aan te vallen. Hij vertelde dat haringen heimelijk met elkaar communiceren door scheten te laten.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik kijk te veel National Geographic. Daar komt het door,’
Zijn gezicht was vlakbij dat van mij. Ik kon zijn litteken aanraken als ik dat wilde.
‘Mag ik je kussen?’ vroeg hij.
Ik gaf geen antwoord. ‘Hoe kom je aan dat litteken?’ vroeg ik in plaats daarvan.
‘Hoezo?’
‘Ik wil het gewoon weten,’
‘Ik viel van een schommel toen ik zes was,’
‘O.’ Ik deed mijn best om mijn teleurstelling te verbergen.
‘Het is niet erg, ik heb er geen last meer van,’ hij streek over mijn haar. ‘Mag ik je nu kussen?’
‘Heb je een strafblad?’
Tom keek me verbaasd aan. ‘Nee, natuurlijk niet. Hoe bedoel je?’
‘Je mag me best zeggen als het zo is,’ zei ik. ‘Je hoeft het niet voor me te verbergen.’
‘Ik heb geen strafblad.’
‘Echt niet?’
‘Nee, echt niet. Waar zie je me voor aan?’
Daar had ik niet echt een duidelijk antwoord op. Volgens Rolf had ik te veel fantasie. ‘Je hebt een plaatje van me gemaakt,’ zei hij vlak voordat hij het had uitgemaakt. Met zijn vingers had hij een vierkant om zichzelf heen getekend in de lucht. ‘Je hebt iets van me gemaakt wat ik niet ben.’
‘Ik moet maar eens gaan.’ Ik stond op van de bank. ‘Sorry.’
Tom keek me onbewogen aan. ‘Misschien ben je het toch niet,’ was het enige wat hij zei.
Die avond kwam Rolf bij me langs. Het was niet echt gepland, hij bleef gewoon net zo lang op mijn bel drukken tot ik opendeed.
‘Ik kwam even kijken hoe het met je ging,’ zei hij. ‘Ik hoorde dat je de hele tijd in trainingspakken rondloopt. Zoals nu bijvoorbeeld.’
Hij deed me een beetje denken aan een politieagent zoals hij erbij stond: wijdbeens met zijn handen in zijn zij, terwijl hij mijn woonkamer in zich opnam.
‘Eigenlijk gaat het best goed,’ zei ik. ‘Ik heb zelfs al een nieuw iemand ontmoet.’
Dit was niet echt wat Rolf wilde horen.
‘Oké.’
‘Hij heeft een strafblad,’ ging ik verder. ‘Maar hij zit nu weer op het rechte pad.’
‘Juist.’ Rolf liep naar mijn keuken om een glas water voor zichzelf in te schenken. Alsof we gewoon nog een stel waren. Alsof dit ook gewoon nog steeds zijn keuken was.
Hij leunde tegen het aanrecht.
‘Zie ik eruit als een flikker?’ vroeg hij.
Ik bestudeerde Rolf eens goed. Hij was zich beter gaan kleden de afgelopen tijd, maar dat hij hetero was spatte er gewoon vanaf. Dat kwam voornamelijk doordat hij een hele lompe manier van lopen had.
‘Nee,’ zei ik. ‘Allesbehalve.’
‘Er liep net op straat een jongen naar me toe. Hij keek me heel intens aan en toen zei hij: ‘jij bent het.’ Alleen maar dat. Griezelig toch?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Heel griezelig.’
Over de auteur
Emma Stomp (1994) schrijft poëzie en proza over alles wat ze niet begrijpt: van vreemde Mexicaanse gezegdes tot aan het wakker worden naast een onbekend lichaam. Ze publiceerde bij VPRO Dorst, won Amsterdam Write Now! en stond op de longlist van de Lowlands schrijfwedstrijd. In mei 2017 won ze CJP's Grote Schrijfwedstrijd. Emma schrijft voor hard//hoofd.
Over de illustrator
Martien Bos is redacteur bij De Optimist en essayplatform De Nieuwe Garde. Hij publiceerde verhalen in diverse tijdschriften en illustreerde voor media als De Optimist, NRC Handelsblad, VPRO, De Standaard, uitgeverij Boom en Athenaeum–Polak & Van Gennep.
Lees meer van Emma Stomp
Met vreemden praten
Door Emma StompOmdat de knoop van Markus’ jas vanochtend is gesprongen, loopt hij met gekruiste armen over straat. Hem krijgen ze niet klein. Er zijn veel dingen die Markus de laatste tijd klein hebben gekregen: zijn vrouw die niet meer met hem wil leven omdat hij verkeerd in zijn energie zit, zijn baas die […]
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Ruimtepak
Door Felix SandonIk droomde vannacht dat ik Arvid terugzag. Zijn haar was lichter geworden, of het leek zo door het glas van zijn helm. We droegen allebei een ruimtepak en ploeterden door het inktzwarte heelal, maar het voelde alsof we geen millimeter vooruitkwamen. ‘Hoe gaat het?’ hoorde ik hem zeggen. ‘Druk geweest?’ ‘Ja, het werk en zo, […]