Luitenant Kei
Door Chris Honingh | beeld: Robin Peterhans
De binnenkomst van Luitenant Kei bleek niet meer weg te poetsen. Hij ging midden in onze levens staan, stram en autoritair, een geboren heerser in een asgrauw uniform. De enige frivoliteit die hij zich veroorloofde bestond uit de vuurrode band op zijn donkere kepie. Hij draaide zijn hoofd alsof er een mechaniek in zijn nek zat, blinde radertjes, waarvan de tandjes moeizaam in elkaar grepen. Hij droeg een zware zwarte leren tas die hij met een brede zwaai op de tafel van mijn moeder zette, waardoor het smyrna kleedje danig rimpelde. Tabaksgeur omgaf hem als verschaald parfum.
Mijn moeder kwam snel met de asbak aanlopen, terwijl Luitenant Kei krakend neerzonk in de nette fauteuil. Hij haalde een sigaar uit zijn borstzak, ontdeed hem zorgvuldig van het cellofaan, scheurde voorzichtig het bandje eraf, legde dat op tafel en wachtte tot mijn moeder hem vuur gaf. Onderwijl keek hij in een onpeilbare verte, zijn waterige, grijze ogen trokken zich terug in de rimpels van zijn oogleden. Hij zag vast iets wat wij niet zagen, een onbekende omgeving, waarin ongetwijfeld spannende dingen gebeurden, waarvan hij geen verslag deed. Misschien waren die vergezichten wel angstaanjagend, af en toe verzat hij, een schokkend bewegen dat de stoel deed verschuiven. Terwijl ze een lucifer afstreek hield mijn moeder hem gespannen in de gaten. Gewoontegetrouw negeerde hij haar.
‘Dat is voor jou,’ zei hij bars tegen mij en hij wees op het gekrulde bandje. ‘Voor je verzameling. Het hebben van een verzameling is essentieel. Op jouw leeftijd had ik al schoenendozen vol met suikerzakjes, die mijn tantes voor mij meebrachten van hun reizen.’
Ik hoorde de woorden, het was alsof de boodschap niet overkwam, een raadselachtige zwaarte drukte op mijn oren, mijn blik gleed naar het raam, de gordijnen hingen er bladstil naast en omdat het al ver in de middag was scheen de zon flauwtjes naar binnen, putjes in het linoleum waren vage zomersproeten. De grauwheid van onze huiskamer was me nog nooit zo opgevallen, de schaduwen waren intenser dan op andere dagen en ik werd opeens de zware geur van was gewaar, die mijn moeder vanmorgen op het dressoir had uitgesmeerd.
‘Koekje, vader?’ vroeg mijn moeder, schuw het blik voorhoudend. ‘Ze zijn lekker.’
‘Nou, dat bepaal ik zelf wel,’ schamperde mijn grootvader en hij bekeek de lekkernij van alle kanten, alsof hij bang was vergiftigd te worden.
Mijn moeder ging naar de keuken, thee zetten. Het leek of hij hierop gewacht had. Hij boog overdreven nadrukkelijk opzij en tastte naar zijn achterzak. Daaruit haalde hij een lederen portemonnee, waarvan de hoeken versleten waren. Stuntelig trok hij aan het lipje van de ritssluiting en legde toen een gulden op de tafelrand. Ik wist wat er nu komen ging; het was altijd hetzelfde ritueel.
‘Rapport?’ vroeg hij me ernstig aankijkend. Ik liep naar het dressoir en opende de lade. Boven op andere papieren lag het gele kartonnen rapport van de lagere school. De onderwijzeres had met groene inkt mijn naam op het stippellijntje ingevuld. Het waren schoolse, maar volwassen letters, heel andere dan die ik zelf met moeite produceerde. Het was maar een tussenrapport, het had me nog heel wat inspanning gekost om meerdere dreigende onvoldoendes de juiste kant op te laten kantelen. Als het aan mij lag was voldoende genoeg, de grenzen aan mijn capaciteiten waren me genoegzaam bekend. Waar het mijn educatie betrof zat ik op een onstuimige zee zonder riemen of roer in een roeiboot, die water maakte.
Toen ik hem het rapport overhandigde nam hij de sigaar uit zijn mond. De askegel was zo groot dat verbreking met het moederlichaam immanent leek. In grote spanning volgde ik de boog die zijn hand beschreef. Nog voor hij bij de asbak was aangeland viel de grijze kogel op zijn broek.
‘Dorie,’ zei hij met oprecht lijkende spijt. ‘Dorie nog aan toe, en nog wel mijn beste pak!’
Hij klopte de as provisorisch van zijn broekspijp, net op het moment dat mijn moeder met de thee uit de keuken terugkeerde.
‘Ja, wat is er, vader?’ vroeg mijn moeder. Ze plaatste de theemuts over de dampende pot. Luitenant Kei begon te hoesten, een doorzichtige afleidingsmanœuvre. Zijn schuldbewuste ogen schuin omhoog gericht, vermeed hij mijn moeder aan te kijken. Hij begon mij echter te fixeren, het heldere blauw van zijn irissen probeerde me te doorboren, maar ik hield redelijk stand. Pas na enige ogenblikken schoot het me te binnen dat mijn moeder Dorie heette. Haar voornaam werd thuis eigenlijk nooit gebruikt, nu hij dan bij toeval viel, zag ik dat ze bloosde.
Mijn grootvader sputterde nog wat na, terwijl hij omzichtig in zijn thee begon te roeren. Het zonlicht had zijn hand uitgeknipt, stijf aftekenend tegen de achtergrond van het gepolitoerde dressoir.
‘En ik had net gestofzuigd,’ zei mijn moeder broos.
Weer dat immense zwijgen tussen hen. De woordeloze periodes duurden naar mijn gevoel langer dan in werkelijkheid, maar wanneer er iets gezegd werd had dat het effect van een in een rimpelloze vijver geworpen steen. Luitenant Kei keek me aan met een enigszins verwonderde blik. Tegelijkertijd zag ik iets van appreciatie glanzen. Ik had hem niet verraden.
‘Koekje, vader?’ vroeg mijn moeder, schuw het blik voorhoudend. ‘Ze zijn lekker.’
‘Nou, dat bepaal ik zelf wel,’ schamperde mijn grootvader en hij bekeek de lekkernij van alle kanten, alsof hij bang was vergiftigd te worden. ‘Je weet tegenwoordig maar nooit wat voor troep ze erdoor gooien.’
Mijn moeder haalde haar schouders op en liep met de trommel naar de keuken om zich aan de avondmaaltijd te wijden. Af en toe hoorden we gekletter van pannen.
Opeens knalde de vraag door de kamer. ‘Kan jij eigenlijk zwemmen?’ De Luitenant keek alsof ik een wet overtrad. ‘In dit van water vergeven land moet iedereen kunnen zwemmen, zo niet ben je verloren.’ Nu kwam de verdrinkingsdood. ‘Je vader zwom al in de baarmoeder,’ zei hij met zijn bolknak zwaaiend. Hij pauzeerde even en keek naar de punt van zijn sigaar, alsof de herinnering daarin opgesloten zat. ‘Vroeger leerden we het van elkaar of helemaal niet. Met al die slootjes had je snel een nat pak te pakken, ze werden dan thuis zo kwaad, dat mijn vader me eens met kop en kont weer de sloot in donderde en dat heeft hij wel moeten berouwen.’ Er brak een voorzichtige glimlach door zijn trekken en hij ging er eens goed voor zitten. ‘Achter de boerderij was een ondiepe sloot, dus je kon er normaal wel in staan, maar dan zakte je weg in de modder, om een of andere reden was ik in een kuil terechtgekomen en ging kopje onder. Mijn vader stond langs de kant te wachten tot ik bovenkwam, hij zag alleen maar luchtbelletjes. Hij wist even niet meer wat hij moest doen, want hij had ook nog zijn zondagse goed aan. Toen het hem te lang ging duren, is hij erin gesprongen en heeft me op de kant getrokken. Later vertelde hij, dat ik al helemaal blauw was.’
Dit deel van het verhaal vond ik altijd overdreven, maar het intrigeerde me toch om te bedenken, dat je door je vader gered kon worden als je in het water viel.
Moeder kwam met de borden de kamer binnen en begon de tafel te dekken. Ze was in gedachten verzonken, een zekere gejaagdheid maakte haar bewegingen hoekig, onberekenbaar.
‘Zeg Dorie, die jongen kan nog niet zwemmen.’ Luitenant Kei wierp de woorden tegen haar rug. Ze weigerde zich om te draaien, de messen lagen nog niet recht.
‘Volgend jaar krijgt hij schoolzwemmen.’ Luitenant Kei schudde zijn hoofd. ‘Dat is veel te laat, we beginnen er morgen mee.’ Hij zei het op een toon die geen tegenspraak duldde en nadat moeder hem even had aangekeken, vluchtte ze de keuken weer in. ‘Morgenochtend kom ik je halen,’ zei mijn grootvader met een gedecideerde hoofdknik. ‘Zorg dat je dan klaar staat, want ik houd niet van wachten.’
In het overdekte zwembad stond een rij kinderen met hun ouders voor de kassa. Overal rook het naar chloor. Fel TL-licht weerspiegelde in de geglazuurde haltegels, de juffrouw achter het loket had een bochel. De kinderstemmen klonken duizend maal versterkt en voorbij de klapdeuren ruiste het water als een verre zee achter de duinen. Luitenant Kei posteerde zich voor het loket en zonder zich naar voren te buigen riep hij door het ruitje. ‘Hoe lang duurt het voordat hij kan zwemmen?’ Hij knikte naar mij, terwijl ik de blauwe badtas verplaatste, want het koordje drukte pijnlijk in mijn schouder. De juffrouw keek me schattend aan.
‘Als hij elke dag komt, dan ongeveer een maand.’
Mijn grootvader dacht na. Het tumult in de hal barstte los toen de klapdeuren door onzichtbare handen van de andere kant werden geopend, als een kudde schapen stroomde de joelende meute naar binnen.
‘Vooruit dan maar,’ zei de Luitenant. ‘Wat gaat me dat kosten?’ Hij lichtte de slip van zijn militaire jas om bij zijn achterzak te kunnen komen.
‘Vijfentwintig gulden.’ De juffrouw sloeg het bedrag aan op de kassa en trok het bonnetje eruit. Ze pakte een kaartje en noteerde mijn gegevens. ‘Dit is zijn maandkaart, elke les wordt afgeknipt.’
Luitenant Kei legde een briefje van vijfentwintig in de kassalade, die de juffrouw haastig naar binnen trok, alsof ze vreesde dat we ons zouden bedenken. Mijn grootvader borg de maandkaart zorgvuldig weg en we gingen naar binnen. Boven het geklots klonken kreten en gekrijs, over de randen liep een corpulente man in een wit overhemd en korte broek schreeuwend heen en weer. Hij had borstelig haar en een bril met donker montuur. Luitenant Kei stond stil en nadat hij de situatie in ogenschouw had genomen, gaf hij me een zetje en liep naar het overkapte gedeelte achter de driemeterplank, waar stoeltjes en tafeltjes stonden. Hij ging zitten, stak een sigaar op en sloeg de meegenomen ochtendkrant op.
De kleedhokjes bevonden zich in de catacomben, er waren metalen haken, waaraan je je kleren kon hangen, het was er warm en vochtig. Mijn zwembroek, op de groei gekocht, werd met een veter strakgetrokken. Het sleuteltje van het hokje stopte ik in het zakje aan de binnenkant. Bovenaan de trap stond een jonge vrouw in badpak, ze voegde me toe aan een groepje beginnelingen, drie jongetjes en een meisje met vrolijke, blonde krullen. We werden naar het pierenbad geleid en mochten een kwartiertje aan het water wennen. Daarna moesten we op de rand van het pierenbad liggen en de badjuffrouw toonde ons de zwembewegingen, die we als vissen op het droge nadeden. Duimen naar binnen, armen naar voren gestrekt, handen onder de kin en in een cirkelbeweging van voren naar achteren en opzij. De benen kwamen de volgende les.
Luitenant Kei stond al te wachten, toen ik met natte haren de trap opkwam. Hij keek op zijn horloge en toen naar mij. ‘Als je alles hebt, gaan we.’ Hij zette zijn kepie op en baande zich een weg door de vertrekkende menigte, die wonderlijk genoeg voor hem uitweek, als water voor de boeg van een schip.
Het moment van zweven was weliswaar kort, maar hevig: ik sprong mijn spiegelbeeld tegemoet. Heel even waren lichaam en water één, tot ik proestend bovenkwam.
Die maand bracht hij me elke ochtend naar het zwembad. Soms zag ik de epauletten van Luitenant Kei oplichten in de verte. Hij hield zijn hand boven zijn ogen en tuurde over het zwembadwater, kapitein op de grote vaart, maar ik realiseerde me plotseling hem nog nooit in zwembroek gezien te hebben. Zelfs toen hij ons in Noordwijk aan Zee bezocht, waar we een gedeelte van een huis voor de zomer huurden, zat hij volledig gekleed in de rieten strandstoel, afgeschermd van het directe zonlicht, alsof hij bang was te verbranden. Misschien had het iets met militaire discipline te maken of schaamte; Luitenant Kei vertoonde zich elk seizoen in hetzelfde uniform. De enige concessie, die hij hartje zomer deed, bestond erin met blote voeten, de pijpen opgestroopt, een eindje de branding in te lopen, maar wel bij kalme zee, zodat de golven ongevaarlijk aan zijn tenen knabbelden.
Mijn moeder zat in haar vrolijke zomerjurk naast Luitenant Kei, de proeven waren in volle gang. Tussen andere trotse volwassenen keek ze naar de verrichtingen van de zwemmers. Meester Bakker blies op zijn fluitje voor de allerlaatste proef: de sprong van de driemeterplank. De badmeester stond naast het witte hek en riep de kinderen een voor een naar boven. Ik beklom de ijzeren trap, meneer Bakker legde even een hand op mijn schouder en keek naar beneden of er niemand onder de plank zwom. Er waren er die niet naar beneden durfden te kijken en langzaam naar het einde van de duikplank liepen, aarzelend tot het laatste moment, zelfs nadat meester Bakker driftig had geblazen.
Voor velen zal het een sprong in het duister geweest zijn (de meesten knepen hun neus erbij dicht), maar ik vond het bijzonder bevrijdend om vanuit zo’n hoge positie het kabbelende water te overzien en dan voorzichtig, de tenen enigszins gekromd om de rand, af te zetten en naar de diepte te suizen. Het was de bedoeling dat eerst je voeten het wateroppervlak raakten, anders werd het een vrij pijnlijke exercitie, waarbij wijnrode vlekken langdurig op je huid zichtbaar bleven. Het moment van zweven was weliswaar kort, maar hevig: ik sprong mijn spiegelbeeld tegemoet. Heel even waren lichaam en water één, tot ik proestend bovenkwam.
De diploma-uitreiking verliep chaotisch, je kreeg een fraai vormgegeven certificaat en een speldje, de schuddende hand van meester Bakker werd vastgelegd door een haastig ingehuurde fotograaf. Ik stond verpieterd en scheelkijkend te rillen, alsof er juist op dat moment een stevige bries opstak in het zwembad. Het flitslicht liet vlekjes op mijn netvlies achter. Ik rende naar mijn moeder en Luitenant Kei, die zwijgend aan het tafeltje bleef zitten.
‘Dat je dat durfde, van die hoge plank,’ zei mijn moeder bewonderend. ‘Het zag er zo eng uit.’
‘Ach, die jongen is toch niet van suiker.’ constateerde Luitenant Kei droogjes, een nieuwe sigaar opstekend, waarvan de rook zich vermengde met de chloorlucht; een geur die ik nooit meer zou vergeten.
Over de auteur
Chris Honingh (1951) publiceerde zes poëziebundels bij Querido en bracht later in eigen beheer drie bundels met Engelstalige poëzie uit. Tevens verschenen er vier bundels met korte en langere Nederlandstalige verhalen van zijn hand (Engelstalig proza is in de maak). Honinghs poëzie verschijnt regelmatig in tijdschriften als Het Liegend Konijn, De Revisor en De Gids.
Over de illustrator
Robin Peterhans is illustrator.
Lees meer uit de categorie kort verhaal
De levenden (fragment)
Door Mariana TorresVertaald door Heleen Oomen Mama is eenzaam en langzaam gestorven. De doodsoorzaak, zeggen de artsen, was vergiftiging. Vergiftiging, mama. Wat een idiote gedachte. Ik ben niet met de dokters in discussie gegaan, ik heb alleen de papieren getekend en de begrafenis geregeld. Als mama iets goed kende, was het wel haar huisapotheek. Ze doseerde altijd […]