Camera
Door Wytske Versteeg | beeld: Jaron BeekesHet eerste bedrijf weigerde om naar hen toe te komen en dat was dat. Ze leken niet eens te begrijpen waarom dat onmogelijk was en hij werd woedend over de telefoon, tegen een meisje dat er ook niets aan kon doen. Later vroeg Sophie waar dat toch over ging en hij moest liegen, verzon iets over telemarketing. Aan haar ogen zag hij dat ze hem niet geloofde, maar ze vroeg niet door.
Daarna werd hij voorzichtiger, deed meer onderzoek voor hij opnieuw contact opnam met een ander bedrijf, kleiner dit keer. Toen hij aanbood om de kosten te vergoeden stemde de jongen erin toe om hen thuis te bezoeken, hoewel hij hem niet had uitgelegd wat de opdracht precies inhield. Ze zouden met z’n drieën komen. Sophie was opgetogen toen hij haar vertelde dat het was gelukt om een afspraak te maken en hij haastte zich om haar enthousiasme te temperen.
‘We weten niet wat ze precies doen, of ze er iets van kunnen maken.’
Het was zijn taak om haar tegen de wereld te beschermen, nu ze dat zelf niet meer kon. Het gewicht van die verantwoordelijkheid drukte zwaar op hem, zwaarder dan alle dagelijkse taken waar iedereen meteen aan dacht; het verwisselen van lakens en verbanden, het legen van de po. Al die dingen gaven hem iets te doen en dat hielp, een manier om de dagen door te komen. Het was de schuld waar hij niet tegen kon, de wetenschap dat hij zou doorleven en zij – maar ze wilde niet dat hij zo negatief dacht, er was altijd hoop. Iedere dag werd er een nieuwe uitvinding gedaan en ze zei zelf dat ze zich zoveel beter voelde met het nieuwe dieet, in elk geval had ze de laatste dagen blosjes op haar wangen.
Het was haar idee om zo’n bedrijf te vragen en natuurlijk kon hij niets laten blijken van zijn twijfel, niet nadat hij het enthousiasme in haar stem gehoord had. Even klonk ze weer als degene die hij vroeger had gekend maar die nu door de ziekte opgeslokt was, het meisje met wie hij zeepbellen geblazen had en honderden ballonnen opgelaten toen ze al lang volwassen waren, gewoon omdat het leuk was; het meisje dat ‘s nachts schommels ophing in de bomen.
Hij hield van haar omdat ze samen dingen deden waar hij alleen te bang voor was, omdat ze zijn verstandige, brave kant liet uitpraten en dan negeerde wat hij had gezegd, hem riep om haar te helpen als ze weer eens over een muur wilde klimmen om te kijken wat er achter lag. Zelfs als ze werd betrapt kwam ze er altijd weer mee weg, want zo’n vrouw was ze, vroeger, een actrice, iemand die de aandacht trok – niet succesvol genoeg om haar baan als serveerster te kunnen opgeven, maar voldoende in trek om niet verbitterd of teleurgesteld te raken. Maar het uiterlijk dat haar daarbij geholpen had was nu verdwenen en hij was bang voor wat ze zou zien op de camerabeelden; ook, voor de klank van hun gesprekken die tegenwoordig zo vaak draaiden om de gênante bijwerkingen van medicijnen, om gewicht en om ontlasting, gesprekken waaraan zij gewend waren maar die anders zouden klinken als ze opgenomen werden. Hij schaamde zich, en daarna schaamde hij zich voor zijn schaamte.
Dagen voor ze zouden komen begon hij al met schoonmaken, stofzuigen, dweilen en nog een keer dweilen. Hij zette bloemen neer. Hij wist dat het huis niet meer rook zoals het ooit had geroken, dat de onmiskenbare geur van ziekte er zijn intrek had genomen. Het waren de medicijnen, het anti-doorligmatras en de andere hulpmiddelen en, pijnlijker, ook haar eigen lichaam die voor gezonde mensen, anderen, iets weerzinwekkends hadden.
Toen ze uiteindelijk aanbelden zagen ze er precies zo uit zoals hij zich had voorgesteld; leren jacks, slordige baardjes, sportschoenen onder hun jeans. Ze waren heel beleefd, veegden hun schoenen zorgvuldig aan de deurmat af en zeiden ‘u’ tegen hem, hoewel hij niet veel ouder was dan zij.
Hij zag hen schrikken toen ze Sophies kamer binnenkwamen en daarna zag ook hij haar door hun ogen; het uitgemergelde gezicht, de kleurige Indiase rok die ze voor deze gelegenheid per se had willen aanrrekken wijd uitwaaierend over het bed.
Het ding maakte een freak van haar, benadrukte niet haar vroegere schoonheid maar hoe ziek ze was.
‘Wat ik wil is een film van mijn leven, een mooie film, een feest.’
De jongens zeiden niets, ze staarden naar hun handen, de punten van hun te grote schoenen.
‘Van vroeger, bedoelt u?’, vroeg er één.
‘Nee’, zei ze, ‘Van nu.’
Ze slikten.
Misschien waren het de tv-programma’s die haar op het idee hadden gebracht, ze keek heel veel tv nu en vertelde hem daarover; tegenwoordig kon ze zelfs over de stomste programma’s oprecht enthousiast zijn. Ze zei: ‘Natuurlijk ga ik ervan uit dat ik weer beter word, maar toch wil ik een film, voor mijn vrienden, over wie ik echt ben.’
De jongens klapten een laptop open, toonden haar voorbeelden van eerder werk. Sophie vroeg door naar invalshoeken en hun keuze voor specifieke shots. Geleidelijk werden hun antwoorden enthousiaster, meer gemeend. Het was alsof niemand meer zag hoe ziek ze was, dus werd het zijn taak om zijn keel te schrapen, erop te wijzen hoe hard ze haar rust nodig had.
Op slag was de betovering verbroken; Sophie plotseling uitgeput, de jongens weer verlegen, schutterig. Desondanks werden er afspraken gemaakt en e-mailadressen uitgewisseld, voorstellen beloofd.
Toen wist hij dat het onvermijdelijk was, dat er een glazen oog in huis zou komen. In het zicht van de camera zou ze voortdurend dapper zijn, optimistisch blijven tot en met haar laatste ogenblik. ‘Het is geen tijd voor angst’, zou ze hem zeggen, ‘angst verzwakt het lijf’. Ze zou haar laatste restje energie gebruiken om naar de lens te lachen, terwijl hij de paniek verbeet, zijn best zou moeten doen om niet te laten merken hoe machteloos hij was.
Hij liet de jongens uit, die hem niet durfden aan te kijken. Toen hij uitgeput tegen de voordeur leunde hoorde hij nog hun opgewonden stemmen in de tuin.
‘Drieëndertig pas. Maar dat gaat dus bij ons ook gebeuren. In je familie of in onze vriendenkring, iemand. Zwaar klote man.’
‘Maar wat een chick. Zou ze nou echt denken dat ze nog beter kan worden?’
‘Die is dus goed in lala-land.’
In het schemer van de gang stond hij zichzelf toe om de angst te voelen, hoe diep de afgrond was die op hem wachtte. Iemand die hem toen had zien staan, zijn mond wijd open, had kunnen zweren dat hij schreeuwde, maar er was geen geluid. Ook zei hij niets tegen Sophie, toen hij haar onder de dekens hielp, het licht uitdeed en met zijn hand over haar ogen streek tot hij zich onbekeken wist. Het was haar allerlaatste rol: de camera zou van haar houden.
—
Dit kort verhaal werd geschreven voor en voorgedragen tijdens Kamermans Kermis in De Balie, 10 mei 2013.
Lees meer van Wytske Versteeg
Portret: Wytske Versteeg
Door Wytske VersteegHalte vijf in onze serie portretten van bijdragers aan Handboek voor een Optimistisch leven (Atlas Contact) is voor Wytske Versteeg. Speciaal voor het boek schreef zij het prachtige verhaal ‘Bovenkomen’. Hoe heb je De Optimist leren kennen?Door de vraag om mee te werken aan het programma Kamermans Kermis, dat mede door De Optimist werd georganiseerd. Toen kreeg ik de […]
Lees meer uit de categorie kort verhaal
Vergeet alles wat je dacht te weten
Door Harm HavermanHier loop ik, nummer 13, met mijn hoofd tegen de vroege, snijdende oktoberwind en een zware rugzak die aan mijn schouders trekt. Een nog zwaardere lading spijt en herinneringen trekt mijn rug krom en maakt dat mijn enkels bij elke stap zwikken in mijn laarzen. Maar ik vertel mezelf dat ik hard ben, keihard. Hier […]